22 maart 2025 Paul in het Veld
Inleiding
Alhoewel klein in vergelijking tot de grote rivieren in Zuid-Holland, als Maas en Lek, vormt de Hollandsche IJssel een belangrijke een schakel tussen het Groene Hart en Rotterdam, waarlangs eeuwen lang mensen en goederen over heel de wereld hun weg hebben gevonden.
De rivier heeft aan de basis gestaan van de grote ontginningen die 1000 jaar geleden rond de Hollandsche IJssel zijn begonnen en die het omliggende gebied hebben gevormd. Maar deze rivier vormde ook een bedreiging voor het achterland, door de vele overstromingen en dijkdoorbraken, die honderden levens hebben geëist in de loop der eeuwen.
Ook heeft de Hollandsche IJssel de productie op gang gebracht van de bouw van vele schepen én heeft zij, bijna letterlijk, voeding gegeven aan de productie van een enorme hoeveelheid bouwmateriaal, door het leveren van de klei waarvan IJssel stenen konden worden gemaakt.
Kortom: de Hollandsche IJssel kan worden gezien als een levensader, want zij heeft centraal gestaan in de start, groei en ontwikkeling van het Groene Hart van Holland.
Het ontstaan van “Holland”
Het westen van Nederland ontstaat vanaf ongeveer 3000 v. Chr., als de temperatuur op aarde verder stijgt na de laatste IJstijd. Het ijs in de Alpen en Scandinavië smelt, waardoor het water via grote stroomruggen naar het laagste punt (Noordzee) wordt afgevoerd, gevolgd door een stijging van de zeespiegel in het (Noord)zeebekken van wel 30 meter. Onderweg laat het water eerst grote stenen achter, daarna stroomafwaarts steeds kleinere, tot uiteindelijk zand wordt gedeponeerd in het bekken van de “Noordzee”.
In de daaropvolgende eeuwen ontstonden er duinen langs de kust en op die manier werd het gebied aan de kust afgesloten van de invloed van de zee. Er waren rond de 1e eeuw na Chr. nog maar vijf mogelijkheden om het nog steeds aangevoerde water af te voeren naar zee: Schelde – Maas – Rijn – IJ – Vecht.

Omdat niet al het water door deze vijf hoofdaders kon worden afgevoerd ontstonden er in “Holland” plassen, poelen en vennen. De stijging van de temperatuur op aarde bleek ideaal voor de groei van grassen aan de oevers van die plassen, waarna er ook struiken en kleine bomen groeiden en vervolgens grotere bomen, voornamelijk wilgen, essen en berken. Die gingen weer dood en vielen in de plassen en in de loop der eeuwen werden deze plassen moerassen, met dode resten van en bomen en planten, en ontstond laagveen. Heel Zuid – en Noord – Holland en delen van Utrecht bestaan uit een pakket laagveen van wel 15 meter dik.
Het ontstaan van de Hollandsche IJssel
Rond het jaar 200 A.D. ontstaat, mede waarschijnlijk door menselijk handelen, de Hollandsche IJssel. In de veengebieden stroomden riviertjes, die hun water afvoerden naar grotere stromen. Toen al probeerden boeren op de wat drogere gronden van “Holland” een bestaan op te bouwen door de grond te bewerken. Zij groeven slootjes om het water op hun akkertjes af te voeren en daarmee hun grond droger te maken. Er ontstonden daardoor in het veengebied steeds meer riviertjes en op het laatst vormden al die riviertjes één grote rivier, de Hollandsche IJssel, waarmee het water van de Rijn ineens een doorgang kreeg naar de Maas. Maar, omdat door de nieuwe omvang van de IJssel deze steeds weer overstroomde, was het voor de boeren niet langer mogelijk om de veengronden te bewerken en verlieten zij deze veengebieden weer.
Het ontstaan van de Lek
Ook de Lek is waarschijnlijk op identieke wijze ontstaan, door menselijk handelen. Ook in de Alblasserwaard groeven boeren rond de 4e eeuw na Chr. al slootjes om hun akkers droog te maken. Zo ontstonden ook daar kleine veenriviertjes, die uiteindelijk samen een grotere stroom vormden. Maar bij de Lek speelde er meer. De Lek was een afsplitsing van de Rijn, die ter hoogte van Vreeswijk bij Utrecht samenkwam met de Hollandsche IJssel. Omdat de Rijn verzandde en daardoor minder water kreeg te verwerken, zocht het water een nieuwe doorvoer naar de Maas, waarmee steeds meer water door de Lek stroomde en werd hij breder. Het gevolg laat zich raden, nu overstroomde ook de Lek vaak, waardoor hij rond 900 wordt afgedamd bij Hagenstein. Door die “gemakkelijke route” van de Lek via Schoonhoven werd er door de Hollandsche IJssel weer minder water afgevoerd naar de Maas en zakte het waterpeil in de Hollandsche IJssel, dat lager kwam te liggen dan dat in de Lek.
De start van de Ontginningen
Eind 9e eeuw werd een enorm stuk land weggeslagen in de Maasmond en kon het water in Lek en IJssel veel gemakkelijker naar zee stromen, met als gevolg dat Holland echt droger werd en de grond nu wel geschikt bleek voor akkerbouw. Omdat er ook meer vraag naar voedsel kwam door de bevolkingsgroei, begonnen rond het jaar 1000 overal in Holland de grote ontginningen en komen ook de eerste boeren naar de Krimpenerwaard.
De ontginningen werden uitgevoerd op een manier die typerend was voor Holland: eerst werd een dijkje aangelegd tussen het stuk te ontginnen land en de rivier. In dit dijkje werd een zgn. klepduiker (een holle boomstam die aan de kant van de rivier lager ligt dan in het stuk te ontginnen land) aangebracht, zie Fig. 4, waardoor het water bij laagwater vanzelf werd afgevoerd naar de rivier.
Boeren groeven sloten (in totaal moet er ongeveer 3.000 km sloot zijn gegraven in de Krimpenerwaard) met een (houten) schep, om het water af te voeren. Dat water werd verzameld in een boezem en via de klepduiker werd het water afgevoerd naar de IJssel. Omdat het water in de IJssel lager ligt dan in de Lek is de Hollandsche IJssel altijd de water afvoerende rivier geweest in de Krimpenerwaard.

Er bleven echter voortdurend overstromingen ontstaan van de IJssel als gevolg van het doorbreken van de dijken, mede veroorzaakt door weinig onderlinge afstemming tussen boeren bij de aanleg van de dijk om hun land te beschermen tegen overstroming. Daarom werd in 1285 de Hollandsche IJssel bij Klaphek (IJsselstein) afgedamd en vanaf dat moment is IJssel een getijdenrivier, met twee keer per dag hoog en laag water, en werd de kans op overstroming en dijkdoorbraken minder.
Gevolgen van de ontginningen
Echter, de ontginning van het veen had niet alleen voordelen. Een gevolg van de waterafvoer en oxidatie van het veen was dat het land begon in te klinken, tot wel 2 meter, waardoor het niveau van het land lager kwam te liggen dan het niveau van het water in de IJssel en kon het water niet meer via een klepduiker worden afgevoerd. Dat was het begin van het ontstaan van de windmolen (de wipmolen), die met een scheprad het water uit de boezem omhoog slaat, dat wordt afgewaterd op de IJssel. De eerste molen stond in Ouderkerk (1411). Vanaf het begin van de ontginningen is het niveau van het polderland in de Krimpenerwaard inmiddels gezakt met 5,5 meter.

Dat Holland toch nog niet goed was voorbereid op de grilligheid van het water bleek wel in 1421, toen bij de St. Elisabethvloed grote delen van Holland onder water kwamen te staan en vele slachtoffers eiste. De graaf van Holland greep nu echt in en beval dat er een bovenlokaal bestuur zou worden ingesteld dat erop moest toezien dat de Lek, IJssel en Vlist werden omdijkt en zo ontstaat in 1430 het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard. Vanaf dat moment kwamen in de Krimpenerwaard minder overstromingen voor, al was het risico op een overstroming nooit helemaal weg.
Het ontstaan van de steenfabricage
Omdat het water in de IJssel nu twee keer per dag stilstaat bij doodtij, kan de meegevoerde klei bezinken tussen de rietkragen in de zellingen van de rivier. Deze klei vormde de basis voor de zgn. ijsselsteentjes, een kleine gele baksteen, die vanaf de 15e eeuw werd gemaakt in steenplaatsen langs de IJssel. Op enig moment waren er langs de Hollandsche IJssel 31 steenplaatsen in bedrijf, van de Stormpolder tot aan Haastrecht, waar per jaar meer dan 80 miljoen stenen werden gebakken.

De vuren in de ovens werden gestookt met turf (gedroogd veen) die in de omgeving van de IJssel werd gestoken, maar later, toen de voorraad turf uit de omgeving opraakte, werd turf met binnenschepen vanuit Drenthe aangevoerd.
Deze IJssel stenen dienden als materiaal voor de bouw van woonhuizen en andere gebouwen, maar ook als ballast voor de VOC-schepen die de wereld over gingen. Op de plaats van hun bestemming werden de stenen gelost en werd retourvracht geladen met bestemming Holland. Deze stenen werden daarop gebruikt door de kolonisten als bouwmateriaal. Vandaar dat langs de kust in veel landen in Afrika – Azië en Midden Amerika gebouwen staan, opgetrokken uit IJsselsteentjes.
Uiteindelijk werd begin 20e eeuw wettelijk voorgeschreven dat stenen een bepaalde maat moesten hebben waaraan de IJsselsteen niet kon voldoen. Dat betekende het einde van de deze steen en in 1964 sloot ook de laatste steenplaats in Nieuwerkerk aan den IJssel (Hitland) haar deuren.
Het ontstaan van de scheepsbouw
In de loop van de 16e eeuw neemt Holland als maritieme handelsnatie een steeds belangrijkere plaats in in Europa. De vraag naar scheepsruimte neemt toe en ook Rotterdam als vissershaven heeft een steeds grotere behoefte aan schepen. Deze vraag naar scheepsruimte kon niet alleen door de Rotterdamse scheepswerven worden ingevuld en zo profiteerden ook ambachtslieden langs de Hollandsche IJssel van deze vraag.
Langs de rivier ontstonden eerst kleine werfjes, die allemaal probeerden een graantje mee te pikken in de vraag naar nieuwe schepen. Maar al spoedig nam die vraag toe en in de loop der eeuwen groeiden de werfjes mee. In de 19e eeuw waren er langs de IJssel grote scheepswerven gevestigd, bijvoorbeeld de werf Van der Giessen, die niet alleen de Nederlandse vraag naar schepen invulden, maar inmiddels ook een internationale orderportefeuille hadden.

Ook ontstond er rond deze scheepsbouwactiviteit al snel een toeleverende industrie van zeilen en tuigage: zeilmakerijen en touwslagerijen. Dat kwam mede door de teelt van hennep in de Krimpenerwaard, het enige gewas dat nog wel groeide in dit natte gebied, die de boeren in hun sloten achter de boerderij lieten roten en die de basis vormt voor (hennep)touw.
Inmiddels is het maken van schepen bijna geheel uit Nederland verdwenen en grotendeels in handen van werven in het Verre Oosten. Langs de Hollandsche IJssel rest nu nog één werf van naam: de Koninklijke IHC (de voormalige werf Giessen – De Noord).
Conclusie
In al die eeuwen heeft de Hollandsche IJssel bijgedragen aan de vorming van het land, als motor voor economische bedrijvigheid en als waterweg voor het vervoer van mensen en goederen. Daarentegen heeft de rivier tijdens heel haar bestaan, door overstromingen en dijkdoorbraken, ook een constant gevaar gevormd voor de bewoners in het achterland.
De Hollandsche IJssel bracht werk en eten, vernieuwing, voorspoed en geluk, maar ook tegenslag, met zelfs de dood als gevolg. Met recht kan de Hollandsche IJssel worden aangemerkt als levensader van het Groene Hart.